Van de stad naar het platteland verhuizen is populair. Maar hoe
burger je in als randstedeling?
Marjan Hauwert werd lid van de buurtvereniging om in te burgeren in haar nieuwe woonplaats Noord-Sleen. Foto: Laura Popken
Steeds meer Randstedelingen beproeven hun woongeluk op het platteland. Maar hoe integreer je in zo’n landelijke omgeving als je uit het westen komt?
Laura Popken 17 mei 2021
Wil je dit artikel liever beluisteren? Klik dan op de player hieronder voor de voorgelezen versie.
“Kijk, dit is ook inburgeren”, zegt Marjan Hauwert (64) aan het einde van het interview. Ze pakt een editie van het Dagblad van het Noorden van de eetkamerstoel in de moderne woonkeuken van haar ruime vrijstaande woning Noord-Sleen. “In het weekend lezen we de Volkskrant, maar alleen daarmee kom je er niet”, zegt ze. “Je weet veel beter wat er in de omgeving speelt als je ook de regionale krant leest. Je kunt niet ergens gaan wonen als je niet inburgert.”
​
Dat is héél belangrijk als je naar een nieuwe omgeving verhuist, wil Hauwert maar zeggen. Zij en haar man Jos vertrokken een jaar geleden uit het Noord-Hollandse Zwaagdijk-Oost, onder de rook van de Randstad, en streken neer in het Drentse Noord-Sleen, een brinkdorp met 460 inwoners. Naar eigen zeggen pasten ze niet in de cultuur van hun oude dorp - “te veel verwachtingen”. Maar in Noord-Sleen vinden ze hun draai uitstekend, vertelt Hauwert enthousiast. “Ik ben lid geworden van de buurtvereniging, maar door corona is het contact vreselijk lastig. Gelukkig ken ik al veel mensen. Dat hebben de Drenten hier zelf verzorgd. Tijdens de verbouwing van het huis kwam er elke dag wel een buurman of buurvrouw langs met een bloemetje en een kaartje. De buurtvereniging, de dorpsraad… allemaal stonden ze voor de deur. We kregen het verzoek om lid te worden. Dan doe je dat natuurlijk.”
​
Platteland populair
Hauwert en haar man zijn niet de enige stedelingen die in 2020 het platteland wisten te vinden. Sinds 2018 is er sprake van een toename van het aantal Randstedelingen dat het platteland opzoekt. Door de stijgende huizenprijzen in de Randstad kwam deze ontwikkeling in een stroomversnelling, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Vermoedelijk speelt corona hierin ook een rol. Waar in 2018 per saldo slechts 422 méér mensen van de Randstad naar het platteland verhuisden dan andersom, lag dat aantal vorig jaar vele malen hoger. Toen verhuisden ruim 19.000 Randstedelingen naar een woonplaats op het platteland. Bijna 16.000 mensen verhuisden in omgekeerde richting, van platteland naar Randstad. Onderaan de streep trokken uiteindelijk ruim 3.700 méér Randstedelingen naar de landelijke regio’s dan andersom. Volgens het CBS gaat het onder andere om de drie noordelijke provincies, een groot deel van Overijssel, de Achterhoek en Zeeland.​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
De populariteit van het platteland roept de vraag op hoe nieuwkomers uit het westen, met soms andere ideeën over cultuur en leefomgeving, en reeds gevestigde inwoners zich tot elkaar moeten verhouden. Wie past zich aan en hoe kom je tot elkaar?
Voor- en nadelen
Van een afstand bezien zijn er parallellen te trekken tussen nieuwkomers uit andere landen en migranten binnen Nederland, stelt Han Entzinger, hoogleraar Integratie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. “Internationale migranten komen overwegend naar steden, hier gaat het om migratie vanuit steden naar landelijke gebieden. De mensen uit het stedelijk milieu komen ook in een andere omgeving terecht dan ze gewend zijn.”
​
Van sommige stedelingen zal hun verhuizing dan ook een aanpassing vergen, vermoedt Entzinger, hoewel de verschillen volgens hem niet erg groot zullen zijn. “De afstanden in Nederland zijn natuurlijk klein, en het hangt ervan af waar je terecht komt. Maar in landelijke gebieden bestaan toch vaak andere vormen van onderlinge solidariteit, bekendheid en contacten die daar vanzelfsprekend zijn.”
​
Entzinger noemt zichzelf als voorbeeld. “Ik ben een paar jaar geleden van Rotterdam naar Nijmegen verhuisd. Dat is natuurlijk niet echt van stad naar platteland, maar als je hier ’s avonds door de buurt loopt, dan groet je iedereen die je tegenkomt. In Rotterdam staan ze echt een beetje raar te kijken als je dat doet”, lacht de hoogleraar. Behalve die kleine verschillen, zegt Entzinger, kunnen er ook grotere contrasten zijn. “In veel landelijke gemeenschappen zijn onderlinge banden die al erg lang bestaan. Daar kunnen bewoners toch moeite hebben met iemand die nieuw binnen komt, ongeacht waar diegene vandaan komt. Mensen gedragen zich anders, hebben andere referentiekaders. Dat zal even aanpassen zijn.”
​
Maar niet alle aspecten van internationale migratie gaan ook op voor verhuizingen van stad naar platteland, zegt Entzinger. “Om te beginnen is er geen taalprobleem, dat kan vaak een hoge barrière zijn als het om internationale migratie gaat. Mensen verschillen niet in uiterlijk, misschien hooguit in stijl. De punten van overeenkomst zijn bij binnenlandse migratie over het algemeen veel groter dan bij buitenlandse migratie. Men heeft dezelfde referentiekaders, kijkt naar dezelfde programma’s, heeft dezelfde opleidingen genoten. Dat geeft natuurlijk meer een gevoel één samenleving te vormen. Dat speelt bij migranten uit het buitenland veel minder.”
​
Die komst van stedelingen kan voor- en nadelen hebben, denkt Ingrid Jansen, directeur van de agrarische netwerkorganisatie Stimuland en woonachtig in de Noordoostpolder. “Enerzijds kunnen nieuwkomers van grote toegevoegde waarde zijn”, zegt Jansen. “Het zijn vaak mensen die weten welke wegen ze moeten bewandelen. Vaak worden ze bestuurlijk actief in een dorp of weten ze hoe ze nieuwe projecten moeten opstarten. In die zin brengen ze nieuw elan.”
​
“Aan de andere kant zien we dat nieuwkomers ook wel eens een mening hebben over tradities”, vervolgt Jansen. “Bijvoorbeeld over de paasvuren in Oost-Nederland. Die zouden slecht zijn voor de gezondheid. Maar het is een heel belangrijke traditie voor de regio. Dat soort verschillen kunnen de verhoudingen op scherp zetten.” En dan is er nog de landbouw, die vaak volop aanwezig is buiten de stad. “En dat ruik je weleens”, zegt Jansen. “Niet iedereen kan daar mee omgaan. Daar moet je met elkaar een balans in vinden."
​
Landbouwgif
De uitwassen van die landbouw vielen Pieter van der Heiden (32) rauw op het dak toen hij in 2018 met zijn gezin van Rijswijk naar achtereenvolgens ’t Haantje in Drenthe, Wijnjewoude in Friesland en, toen hun nieuwbouwwoning af was, naar het Drentse Sleen verhuisde. De supermarktmanager was op zoek naar een grotere woning en natuur. Dat laatste viel tegen. “Er zijn wel bossen en als ik ga lopen, zie ik groen. Maar toen we in ’t Haantje woonden, reden er regelmatig wagens met landbouwgif langs”, vertelt Van der Heiden. “Landbouw is niet zo’n probleem, maar ik vond het niet fijn dat er voertuigen met doodshoofden erop aan het sproeien waren. Ik ging met de kinderen naar binnen als die wagens langskwamen.”​ Had hij zich daar voor zijn komst niet in moeten verdiepen? “Ik dacht bij Drenthe vooral aan een hoop groen, dat er geen huizen en flatgebouwen waren. We waren toch niet zo gecharmeerd van de landbouw als we van tevoren dachten.”
​
Daar komt bij dat Van der Heiden en zijn gezin moeilijk hun draai kunnen vinden in hun nieuwe provincie. “In Sleen maken mensen niet snel een praatje, ze vragen niet hoe het met je gaat of hoe het hier bevalt. Mensen maken alleen contact met het kringetje dat ze al kennen, is mijn idee. We dachten dat het dorpsgevoel een soort community was waar je voor elkaar kunt zorgen: de een heeft kippen en geeft de eieren weer aan iemand anders, op die manier. Zo werd het ons verteld door mensen die de omgeving kenden. Maar ik wil niet negatief praten over de mensen in Sleen. Ik denk dat wij er gewoon niet tussen passen als westerlingen.”
​
Van der Heiden vermoedt dat de leefstijl van het gezin daar ook mee te maken heeft. “Onze kinderen krijgen thuisonderwijs, ze hebben een ontheffing van de leerplicht. Dat is natuurlijk een beetje apart, zo worden wij ook gezien. En we zijn vegetarisch. Hier kijken mensen je dan raar aan. In het westen is het niet meer dan normaal.”
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
Hoe anders is de ervaring van Marjan Hauwert in Noord-Sleen, slechts twee kilometer verderop. “Als westerling verwacht je de Drentse stugheid, dat een Drent op zichzelf is”, vertelt ze. “We verhuisden hierheen voor het uitgestrekte coulisselandschap en het naoberschap. Dat laatste is me niet honderd, maar duizend procent meegevallen. We hebben een afspraak met onze buren dat als de mensen die naast ons wonen niet meer voor zichzelf kunnen zorgen, wij die zorg op ons nemen. Door af en toe eten te brengen of boodschappen te doen.”
​
Hauwert maakt daarnaast graag praatjes met mensen uit het dorp. “Ik wandel regelmatig en dan spreek ik de mensen die ik tegenkom gewoon aan. Dan zeg ik: goeiedag, wat een lekker weer hè?”
​
Gemeenschapszin
Stimuland-directeur Jansen ziet dat het contact tussen stedelingen en plattelandsbewoners wisselend kan zijn. “Het is belangrijk dat beide kanten zich in elkaar proberen in te leven.” Dat is een uitdaging, denkt Jansen vanwege de sterke gemeenschapszin, oftewel naoberschap, die in sommige dorpen aanwezig is. “Als je als nieuwkomer verhuist naar een dorp waar die gemeenschapszin heerst, wordt er wel iets van je verwacht. Het werkt niet als je je afzondert maar wel van alles vindt. Maar ook van de gevestigde inwoners mag je een bepaald inlevingsvermogen verwachten. Het is niet nodig om lijnrecht tegenover elkaar te staan, met het voeren van een goede dialoog valt veel te winnen.”
​
Een poging doen tot inburgeren is dan ook de sleutel tot succes, vindt Jansen. Maar hoe doe je dat eigenlijk? “Door in het bestuur te gaan van de buurtvereniging, of van een plaatselijk belang of de lokale sportclub. Dan gaat het zo ontzettend snel.” Iedereen moet zelf bepalen hoe actief hij of zij wil worden, benadrukt Jansen. Maar: “Het is belangrijk dat je weet hoe het reilt en zeilt. Dat je de cultuur van de gemeenschap goed leert kennen en voor jezelf bepaalt hoe jij je bijdrage kunt leveren.”
​
Daar sluit hoogleraar Entzinger zich bij aan. Degene die verhuist zal zich meer moeten aanpassen dan de mensen die er al wonen, stelt hij. “Zo is het altijd. Er moet sprake zijn van een wederzijdse aanpassing, maar dat is niet hetzelfde als een symmetrische aanpassing.”
​
Terug naar de Randstad
Integreren in zijn nieuwe omgeving is niet erg gelukt, geeft Pieter van der Heiden toe. “We hebben peutergym gedaan en met een paar andere gezinnen afgesproken. We hebben geprobeerd contact te maken met de buren. Maar echt inburgeren… nee, daar hebben we niets aan gedaan. We spreken en verstaan ook geen dialect. We vinden het niet mooi.”
​
Inmiddels heeft het gezin besloten Drenthe te verlaten en terug te verhuizen naar de Randstad. De koop van een nieuwbouwkavel in Pijnacker is bijna rond. “Ik wil het de mensen in Sleen niet kwalijk nemen. Wij moeten gewoon zorgen dat we weer ergens tussen passen.” Bij het terugverhuizen spelen ook de onlangs aangehaalde familiebanden een rol, wil Van der Heiden nog graag benadrukken. “Voorheen hadden we een minder hechte band met onze familie. Maar toen we in Drenthe gingen wonen, werd het contact intensiever. Als zij hier naartoe kwamen, of wij daarheen gingen, waren we hele dagen bij elkaar. Nu willen we weer graag terug naar onze familie. En de kinderen missen opa en oma.” Spijt van de verhuizing naar Drenthe heeft Van der Heiden niet. “Het heeft ons veel opgeleverd: familiebanden, carrière en bewustzijn. Nee, ik heb zeker geen spijt.”
Marjan Hauwert is niet van plan ooit nog weg te gaan uit Drenthe. “We hebben ons aangepast aan de omgeving. Ik denk dat wij eigenlijk Drenten in hart en nieren zijn.”
​
​
​
Meer lezen?​
​
Anouk Bisschops verruilde bijna tien jaar geleden het centrum van Utrecht voor het Drentse Ruinen. "Hier kun je op elkaar terugvallen."
Een woning bemachtigen in Drenthe viel niet mee, ontdekten Reinout Lagerwaard en Wilke Meijer uit Den Haag. "Straks zouden we een jaar in het vakantiehuisje zitten."
​
​
​